Bronnen bij Meritocratie: aanleg en oefening

Eigenlijk is het "talent versus oefening"-debat een variant van het "nature versus nurture"-debat. Het is daarom opvallend dat er recent een boek voor het "oefening"-standpunt is verschenen, terwijl in het grotere debat "nature" aan de winnende kant lijkt. Het boek is dan ook van een Amerikaan, het land van "Als je maar wilt, kan je alles". Maar de voorbeelden erin blijken argumenten voor het tegendeel (de Volkskrant, 20-01-2009, door Ianthe Sahadat):
  Geen talent? Gewoon blijven oefenen

Talent? Met de juiste oefening en een vleugje geluk kan iedereen uitblinken. Die mooie roman schrijven of dat succesvolle bedrijf leiden: het hoeft geen illusie te zijn.

Eind jaren zeventig keek de 35-jarige Richard Williams in een achterbuurt van Los Angeles op televisie naar de finale van Roland Garros. De winnares van het tennistoernooi ontving een cheque van meer dan 20 duizend dollar. Dat is snel verdiend, dacht Williams, vader van drie dochters. Hij stelde zijn vrouw voor nog twee kinderen te krijgen. Van hen zou hij toptennissers maken. Twintig jaar later domineerden de zusjes Venus en Serena het internationale vrouwencircuit.
    Een moeder die op bestelling twee tennistalenten baart. Dat is wel heel toevallig. Of is er een andere verklaring? Hoeveel talent heb je nodig om uit te blinken en bestaat er wel zoiets als talent? Wetenschappers buigen zich al decennia over deze vraagstukken. Een eenduidig antwoord is niet te geven, maar één tendens is in elk geval opvallend: het belang van talent – als het al bestaat – wordt rijkelijk overschat.
    Waarom hebben sommige mensen dan succes? De Canadese journalist en historicus Malcolm Galdwell wijdde er een boek aan, Outliers. ‘We denken vaak dat succes een individuele verdienste is. Dat het de uitkomst is van een geweldig hoog IQ, de juiste persoonlijkheid en een doelgerichte levensstijl. Maar hoe belangrijk zijn achtergrond, omgeving en de periode waarin iemand opgroeit?’
    Op basis van psychologische en sociologische studies presenteert de schrijver uitblinker na uitblinker. Van Bill Gates tot The Beatles en van kansarme jongeren in de Bronx op een superschool tot Canadese ijshockeyers geboren in januari. Afkomst, stimulans, mentorschap, het juiste materiaal binnen handbereik en een flinke dosis geluk blijken minstens zo belangrijk.
    De ouders van Bill Gates konden hun 12-jarige zoon naar een privéschool sturen. Die school kocht in 1968 een van ’s werelds eerste computerprototypes voor een zomercursus. De jonge Gates was er niet bij weg te slaan. Zo kan beginnersgeluk in combinatie met interesse resulteren in uitblinken, wil Gladwell maar zeggen. Zonder de kans om eindeloos te oefenen op die computer was die puistige puber uit Seattle mogelijk niet geëindigd als oprichter van Microsoft.
    Hoogleraar psychologie Remy Rikers van de Erasmus Universiteit Rotterdam gaat nog een stapje verder. Talent bestaat niet, stelt hij onomwonden vast. ‘Het talentdenken in onze maatschappij is heel dominant’, zegt Rikers. ‘Als je het niet hebt, vergeet het dan maar.’
    Zo blijft veel potentieel onbenut, vindt hij. Terwijl iedereen goed in iets kan worden. ‘Als je al heel jong te horen krijgt dat rekenen of Engels je niet zo ligt, dan heeft dat grote impact.’ Omgekeerd: als je juist gestimuleerd wordt in iets, kun je beter worden. Rikers is daarom een wetenschapper met een missie. Hij wil aantonen dat de rol van aanleg of talent minimaal is. ‘Oefening, daar gaat het om.’
    Tot halverwege de vorige eeuw werd verondersteld dat briljante schakers zich onderscheidden door een superieur geheugen. In een onderzoek kregen grootmeesters kort een stelling op het bord te zien. Deze moesten ze vervolgens foutloos terugzetten. Zij konden dit perfect, in tegenstelling tot amateurs. Maar bij een schaakbord met willekeurig geplaatste stukken scoorden grootmeesters en amateurs even slecht. Waar grootmeesters dus goed in zijn, is het herkennen van patronen. Ze bleken in hun leven veel meer geschaakt te hebben dan amateurs. Ze hadden, simpel gezegd, meer geoefend.
    Hoe meer viool je speelt, hoe beter je dat doet, ontdekte de psycholoog K. Anders Ericsson. Het klinkt misschien als een open deur, maar dat is het niet. Want met meer, bedoelde Ericsson niet een klein beetje meer. Hij stelde vast dat de beste violisten vanaf het moment dat ze waren begonnen met spelen gemiddeld tienduizend uur hadden geïnvesteerd in hun training. De wat mindere zo’n achtduizend uur en de minst goede vijfduizend uur.
    Sindsdien spreken cognitiewetenschappers van de ‘tien-jaarregel’, want zoveel tijd kost het ongeveer om tienduizend uur te oefenen op een willekeurig vakgebied.    ...
    Is het nooit te laat om door te breken? Dat gaat te ver, zegt Rikers. ‘Op je 25ste nog topvoetballer worden, is fysiek onmogelijk, dan haal je die uren nooit meer in. Maar op het gebied van minder lichamelijke vaardigheden is theoretisch niets uitgesloten.’
    Die mooie roman schrijven of dat succesvolle miljoenenbedrijf beginnen: het hoeft geen illusie te zijn. Maar besef wel dat het niet gaat om ‘zomaar een beetje oefenen’. Rikers: ‘Het gaat niet alleen om uren maken, maar ook om hoe je traint.’ Je moet de lat steeds hoger leggen. Doorgaan waar anderen afhaken.
    En het is ook niet zo dat iedereen een Mozart of Gary Kasparov kan worden, zegt Rikers. Maar iedereen kan wel behoorlijk goed leren schaken of componeren. Als je maar blijft trainen.    ...

Hier passeren diverse denkfouten de revue. Te beginnen met het Williams-verhaal: Oké, vader Williams heeft dat misschien gedacht over zijn tennis-dochters en de mogelijkheden om een succes van ze te maken, maar hoe vele vaders Williams zijn er wel niet geweest over de hele wereld? Duizenden, tienduizenden, nog meer ...? Oftewel: dit verhaal zegt absoluut niets. Als dit waar was, was iedereen rijk, want iedereen zou dan kinderen kweken die succesvolle beleggers waren - en had dat eerder allang gedaan zodat alle nu groot geworden kinderen rijk zijn. In werkelijkheid is natuurlijk zowel de tenniswereld als de beurs een voor een belangrijk deel een zero-sum game met een piramide structuur, waarin er altijd op zijn minst een helft verliezers is, en een heel kleine groep zeer-succesvollen.
    Volgende punt: het aantal uren oefening. Men heeft ontdekt dat toptalen meer geoefend hebben dan mindere goden. Dus, concludeert men, komen toptalenten verder door die oefening.
    Een denkfout. Het simpelste voorbeeld is hardlopen. Een middelmatig talent kan harder lopen dan de meeste mensen, zeg 80 procent, door hard oefenen. Maar als hij nog harder gaat oefenen om net zo hard te kunnen lopen als een toptalent, zal hij merken dat dat niet werkt. Als dat zo zou zijn, zou iedereen de marathon lopen binnen een uur. En nog weer sneller, want dan zou iedereen nog weer harder gaan trainen. En de komende jaren komt voorlopig geen loper binnen dan na twee uur. En om in de buurt te komen van die twee uur, moet je hard trainen, én een toptalent zijn. Als je een middelmatig talent bent, en even hard traint, wordt je niet beter dan drie uur. En als je ontzettend lang en hard traint, wordt dat twee uur en drie kwartier.
    En dit geldt voor alle vormen van prestatie: het talent bepaalt het plafond, de oefening of je dit plafond als dan niet haalt. En alle gezeur over tienduizend uur oefenen is niets meer dan dat: gezeur. Vader Williams zat te kijken naar sport, omdat sport hem interesseerde. En sport interesseerde hem, omdat hij er iets van in zijn genen had, al een sportman was. Iets dat hij doorgegeven heeft aan zijn dochters. En daarna gaf hij ze de maximale kansen om dit talent te ontwikkelen. Maar in een niet-sportieve familie, waren de dochters niet verder gekomen dan hun twaalfde jaar, waarna ze bij gebrek aan talent er spuugzat van hadden gekregen, en achter de jongens aan gaan lopen.

Een voorbeeld weg van de intellectuele retoriek, en uit de gewone praktijk (Dagblad De Pers, 19-01-2009, door Ianthe Sahadat):
  Reality | Afvallen kan tot het laatst

F-16-piloot word je niet zomaar

Heel wat jongens en meisjes dromen er van: straaljagerpiloot worden. Maar een handjevol redt het, zo blijkt uit KRO’s Top Gun Holland.

Altijd al willen weten hoe lang en met welke hobbels de weg bezaaid is die leidt naar het worden van straaljagerpiloot? In Top Gun Holland van de KRO wordt het in tien weken inzichtelijk gemaakt. Voor het eerst opent Defensie de deuren voor camera’s en wordt gevolgd hoe het opleidingstraject verloopt. We volgen de kwijlende pubers die naar de open dag van de luchtmacht komen, dromend van het besturen van een F-16, tot aan aspirant-vliegers tijdens hun basistraining.

Stalen zenuwen
De opleiding tot straaljagerpiloot duurt zo’n 3,5 jaar en in die tijd wordt het kaf rücksichtslos en continu van het koren gescheiden. Van de 2.000 hopefuls die op een open dag afkomen, worden er zeventig geselecteerd. Een handjevol van hen wordt daadwerkelijk F-16-piloot. Want, zo wordt er continu herhaald in de serie, straaljagerpiloot worden is niet voor iedereen weggelegd. De piloten moeten beschikken over ijzersterke concentratie en stalen zenuwen. Toegelaten worden tot de opleiding geeft nog geen garanties, op elk moment kun je er nog worden uitgeknikkerd.   ...

Het is bijna sneu hoe snel en hard dit artikel een kruis zet door de inspanningen van Malcolm Gladwell. Net als in zijn eerdere boek Blink heeft hij ook hier een punt uitleg of detail - maar ook hier is de geldigheid van dit punt beperkt tot bepaalde omstandigheden en onderhevig aan bepaalde voorwaarden, en blijken die omstandigheden en voorwaarden een groot deel van het totaal der omstandigheden te bestrijken.

En direct daarna, door een speling van het lot (de Volkskrant, 24-01-2009, door Steffie Kouters):
  Beppa Costa

Acteur en multi-instrumentalist Beppa Costa (52) mag zich - erg Italiaans - graag druk maken over veel zaken: te korte mannensokken, de bediening is restaurants, en Juventus. Hij is 25 jaar in Nederland en kan onmogelijk meer terug. 'Ik zit tussen twee culturen. Eigenlijk ben ik nergens.'

...    Wanneer begon je van muziek te houden? 'Vanaf 0 jaar. Ik kan het me niet eens herinneren. Ik luisterde naar alle soorten muziek. Ik kreeg een gitaar en ik had nooit geleerd gitaar te spelen, maar ik speelde toch. Sommige dingen zijn niet te verklaren. Voor anderen was ik bijna irritant. Vrienden van mij waren druk blokfluit aan het oefenen, voor een optreden. 'Hoe werkt zo'n ding', vroeg ik. En ik pakte een blokfluit en binnen een week speelde ik beter dan zij.'    ...

Beppa Costa is in ieder geval heel irritant voor Malcolm Gladwell ... heel boek geschreven, en dan komt zo'n muzikantje die het in één streek onderuit haalt.
    En nog een reactie (de Volkskrant, 22-01-2009, ingezonden brief van Coos Grevelink (Zuidbroek)):
  Talent

Naar aanleiding van het artikel 'Geen talent? Gewoon blijven oefenen' (Economie, 20 januari) het volgende. Er wordt door de journalist/historicus Malcolm Gladwell gesteld dat niet zozeer het aanwezige talent, maar wel de hoeveelheid uren oefenen bepalend zijn voor succes. Als voorbeeld worden de Beatles genoemd.
    En dit is nou net het slechtste voorbeeld dat hij kon geven, want de Beatles hebben hun succes volgens mij wel te danken aan hun in aanleg aanwezige talent als componisten (en entertainers) en juist niet als instrumentalisten die veel hebben geoefend. Natuurlijk beheersten ze hun instrumenten voldoende, maar hun kracht lag elders, namelijk in factoren die je (vrijwel) niet kunt trainen: onder andere geloof in jezelf en elkaar, charisma en het schrijven van meesterlijke songs. De vergelijking met violisten gaat dan ook mank, aangezien die vrijwel altijd bestaande muziek spelen en afhankelijker zijn van technische vaardigheden, waarvoor veel oefening inderdaad een vereiste is.

Er blijft heel weinig van dit boek van Gladwell over ...

Wat jaren later wordt er nog wat van van het boek van Galdwell begraven (de Volkskrant, 25-05-2013, column door Ionica Smeets):
  De wiskundemeisjes leggen het nog één keer uit

Ionica Smeets over hoe oefening kunst baart

Beste Malcolm Gladwell,


Ik weet niet hoeveel uren ik de afgelopen jaren moest luisteren naar mensen die zeurden over de tienduizend-urenregel. Want dankzij uw boek Uitblinkers weet iedereen dat je overal goed in kunt worden als je maar tienduizend uur oefent. Of je nu droomt van een baan als profvoetballer of topwiskundige, je moet domweg heel veel trainen. Eindelijk een duidelijk antwoord op de eeuwenoude vraag over talent: is dat aangeboren of vooral een kwestie van hard werken?
    U ontdekte de tienduizend-urenregel in een wetenschappelijke studie. Daaruit bleek dat de beste violisten en pianisten meer dan tienduizend uur hadden geoefend voordat ze 20 waren (spelen voor de lol telde trouwens niet mee, het was blijkbaar niet de bedoeling dat de kinderen er plezier in hadden). Dát maakte dat ze zo goed waren. Aangeboren talent speelde geen enkele rol, hooguit het talent om flink te willen oefenen. Iedereen die tienduizend uur actief aan een vak besteed, zal excellent worden. En niemand bereikt de top zonder die tienduizend uur training.    ...

Of: "En bewezen toptalenten hadden 10.000 uur getraind, en u draaide het op de meest simplistische manier om".
  Deze maand verscheen er echter een studie die laat zien dat het allemaal helemaal niet zo simpel ligt. Onderzoekers keken bijvoorbeeld naar schakers. Ze ontdekten dat sommige spelers al meester worden na een schamele 2.500 uur oefenen. Maar er zijn ook zielenpoten die meer dan 20.000 uur trainen en desondanks middelmatig blijven. Niet iedereen kan dus alles leren door er genoeg tijd aan te besteden. De nieuwe studie schat dat bij schakers oefenen slechts 34 procent van het verschil in prestaties verklaart. Voor muzikanten is dat percentage nog kleiner. Kortom: tienduizend uur oefenen is geen garantie voor succes en sommige geluksvogels hebben veel minder tijd nodig om de top te bereiken. Daar gaat uw gulden regel?

Daar gaat zijn gulden regel!
    En nog wat nagels:
  ...    Met uw boek verspreidde u deze ideeën onder het grote publiek. U legt uit dat The Beatles en Bill Gates flink wat uren maakten voordat ze succes boekten. Terloops laat u subtiel vallen dat ú de tienduizend uur als journalist ruimschoots gehaald heeft.
    Die tienduizend uur is een heerlijk duidelijke grens. Hij maakt ook gelijk duidelijk waarom het zo moeilijk is om de top te bereiken. Met vier uur per week voetballen duurt het bijna vijftig jaar voor je genoeg getraind hebt (al vermoed ik dat je dan te oud zult zijn om nog echt door te breken als international). Het is ook verleidelijk om zelf even te controleren waaraan je tienduizend uur hebt besteed. Zelf kom ik met wiskunde na vijf jaar studie en vier jaar promotie-onderzoek aardig in de buurt. Toch heb ik nog steeds geen beroemd resultaat bewezen, laat staan dat ik een Fieldsmedaille heb gewonnen.
    Aan de ene kant is het idee van die tienduizend uur erg opbeurend. Je kunt over tien jaar de volgende Janine Jansen zijn; je hoeft daarvoor alleen maar even twintig uur per week te oefenen. Aan de andere kant is het idee ook wat deprimerend: het is je eigen schuld als je nergens excellent in bent.
    Maakt u nu een nieuw boek? Of bent u zelf nog steeds verbeten aan het oefenen om profvoetballer te worden?
    Zet hem op!

Ionica

Oef!


Naar Meritocratie , of site home .

21 jan.2009