Bronnen bij Meritocratie: de huidige maatschappij

Het idee dat de huidige maatschappij (redelijk) sterk meritocratisch is, naar talent en verdienste kijkt, is voor een flink deel een waanidee. De eerste hinderpaal: rijkdom: (de Volkskrant, 26-05-2006, boekbespreking door Peter de Waard):
  Het grote geld mag weer regeren

Ongelijkheid is troef in het Groot-Brittannië van Tony Blair


...    In zijn boek Rich Britain beschrijft Stewart Lansley de opmerkelijke sociale revolutie die zich de afgelopen kwarteeuw in dit land heeft voltrokken. Groot-Brittannië is in die periode – eerst onder Thatcher maar vooral later onder Blair – een van de meest gepolariseerde welvaartsstaten ter wereld geworden. Slechts 1 procent van de Britten verdient 10 procent van het nationale inkomen. Een nieuwe superklasse is uit de as van de oude upper class verrezen.   ...
    Lansley stelt vast dat de rijken in Groot-Brittannië traditioneel de lakens uitdelen. ‘De rijke elite is nooit ver geweest van het nationale geweten noch van politieke controverse’, schrijft hij. ‘In de 19de eeuw veroorzaakte hun immense macht zoveel politieke verontwaardiging dat er grote tegenstromen ontstonden. En in de 20ste eeuw is hun economische en politieke dominantie zelfs bedreigd. Gedurende één generatie – de periode na de Tweede Wereldoorlog – werden hun welvaart en invloed aan banden gelegd.’
    Maar, concludeert Lansley, dat was slechts tijdelijk. Even moest de elite wat terrein prijsgeven aan de middenklasse. ‘Maar de laatste twee decennia zijn de rijken op spectaculaire wijze opgeveerd en hebben ze hun oude status opgepakt en hun fortuin weer verder vergroot.’
    Het aantal superrijken is niet alleen geëxplodeerd, ook hun vermogen is exponentieel gegroeid. Vergeleken met 1995 verdienen tien keer zoveel Britten meer dan één miljoen pond per jaar. Het aantal mensen met vijf miljoen pond aan liquide middelen stijgt jaarlijks met 13 procent. Het aantal miljardairs is in die periode verdrievoudigd, en het aantal Britten met meer dan honderd miljoen pond is vervijfvoudigd. Zelfs in historische context zijn dergelijke stijgingen ongeëvenaard. ‘Twintig jaar geleden was Groot-Brittannië een van de meest genivelleerde samenlevingen in de wereld, nu hoort het bij de meest ongelijke’, aldus Lansley.
...
    New Labour verdedigt hun gigantische rijkdom door erop te wijzen dat de huidige Britse samenleving meritocratischer is dan de oude klassensamenleving. Rijkdom is mogelijk voor iedereen, ongeacht afkomst of klasse. ...
    Maar in werkelijkheid, laat Lansley zien, is het aantal selfmade-figuren op de ranglijst van duizend rijkste Britten nog altijd klein. Veruit de meesten zijn bevoorrecht door hun afkomst. ‘De belangrijkste eigenschap voor het bereiken van een miljonairschap is nog altijd een rijke vader. Groot-Brittannië scoort onder meer als gevolg van het public school-systeem internationaal gezien slecht op het gebied van sociale mobiliteit. Een eeuw van economische en sociale veranderingen heeft de mogelijkheden van mensen uit kansarme groepen om de top te bereiken slechts marginaal vergroot. Meritocratie is een mythe’, concludeert Lansley.

Een belangrijke reden hiervan is simpel: er is slechts één succesvolle entrepreneur nodig om een aantal opvolgende generaties op niet-meritocratische wijze rijk dus machtig te maken. Hetgeen automatisch tot de conclusie leidt dat vererving van kapitaal niet-meritocrtisch is en onmogelijk gemaakt zou moeten worden

Tweede hinderpaal; sociale klasse. Dat geldt ook in Nederland en daar blijkt onderwijs op zich hier wel wat maar niet veel aan te doen (de Volkskrant, 04-03-2010, door Robin Gerrits):
  Accent | Scholing tussen 1925-2000

Onderwijs verkleint de sociale ongelijkheid niet

Het onderwijs slaagt er nog altijd niet in sociale ongelijkheid op te heffen. Ook de Mammoetwet uit 1968 heeft er niet merkbaar aan bijgedragen dat kinderen uit lagere sociale klassen makkelijker doorstromen naar het hoger onderwijs. Dit concludeert sociologe Nicole Tieben in een onderzoek naar onderwijsvormen tussen 1925 en 2000, waarop ze vandaag aan de Radboud Universiteit Nijmegen promoveert.
    Tieben gebruikte gegevens over de schoolloopbaan van 7.500 mensen die tussen 1914 en 1985 geboren zijn. Daarbij kon ze gericht kijken naar de overgang tussen verschillende soorten onderwijs: van lagere naar middelbare school en vervolgonderwijs.
    Al langer is bekend dat niet alleen talent en cognitieve vermogens de schoolkeuze bepalen. Financiële overwegingen en onbekendheid met hoger onderwijs bij ouders uit de lagere groepen, spelen ook een rol. Ook het mechanisme dat kinderen er vooral naar streven het opleidingsniveau van de vader te halen, belemmert een grotere stijging.
    Onderwijs vlakt wel iets van de verschillen af, constateerde Tieben, maar vooral in de ‘lagere’ schoolsoorten (vmbo-havo). ‘Het vwo blijft veel meer het exclusieve terrein van hoger opgeleiden.’ En als kinderen uit lager opgeleide gezinnen op grond van hun intelligentie toch naar havo of vwo gaan, zakken ze sneller af naar lagere schooltypen dan kinderen met hoger opgeleide ouders. Of ze vallen helemaal uit.
    Van de scholieren die wel met succes het vwo afsluiten, gaan de kinderen van lager opgeleide ouders vaker naar het hbo en die van de hoger opgeleide naar de universiteit.
    ‘Bij al dit soort overgangen merk je dat een omgeving van hoger opgeleiden al vanaf het eerste begin stimulerender is’, zegt Tieben.   ...

Dit zijn grootschalige sociologische processen. Dus ook pogingen hieraan iets te doen helpen nauwelijks tot niet, tenzij je het heel slim of drastisch aanpakt:
  Doordat ze gegevens kon gebruiken over bijna een hele eeuw, kon ze ook langetermijneffecten onderzoeken. De Mammoetwet heeft niet geleid tot onbelemmerde doorstroming in het onderwijs. Wel ziet ze een zogeheten ‘lifteffect’: de hele maatschappij komt een stapje hoger te staan, maar de onderlinge hiërarchie tussen groepen verandert niet wezenlijk.

Dat laatste is natuurlijk waarschijnlijk gewoon het gevolg van de algehele vooruitgang van de maatschappij.

En wat verderop in het proces is het allemaal nog wat actiever (de Volkskrant, 13-04-2010, van verslaggeefster Ianthe Sahadat):
  Het arbeiderskind beklimt niet zomaar de academische ladder

Het doctoraat kent zijn eigen mores

Academici uit arbeidersgezinnen maken moeilijker carrière. Dat komt doordat ze niet beschikken over de juiste netwerken en de sociale codes niet kennen die in bepaalde beroepsgroepen gelden.

Dat blijkt uit onderzoek van bestuurswetenschapper Mick Matthys, die vrijdag promoveert aan de Universiteit Utrecht.
    Voor zijn onderzoek interviewde Matthys (65), zelf afkomstig uit een Vlaams arbeidersgezin, academici tussen de 44 en 65 jaar uit verschillende beroepsgroepen. Stuk voor stuk kwamen zij in hun loopbaan in aanraking met selectiecriteria die niet vakmatig, maar sociaal zijn. ‘De impliciete boodschap is: ken je de codes van ons wereldje niet – dan hoor je er niet’, zegt Matthys. Het sterkst was dit het geval in de medische en juridische wereld.
    Een gepensioneerd chirurg vertelde Matthys dat hij na zijn studie solliciteerde bij een academisch ziekenhuis. ‘Hij werd uitgenodigd voor een etentje. Zodra bleek dat hij de ‘goede wijn’ niet herkende, ging de baan niet door. Hij hoorde niet bij de club.’ De chirurg heeft desalniettemin een mooie carrière gehad, vertelt Matthys. ‘Maar wel in een zogeheten perifeer ziekenhuis.’
    In de bètawereld zijn die sociale codes en etiquette minder van belang, ontdekte Matthys. ‘Daar telt vakbekwaamheid meer.’ In andere milieus moet je gevoel hebben voor verborgen en dubbele agenda’s en dat is een moeilijk punt voor kinderen uit het arbeidersmilieu.
    Ook concludeert Matthys dat veel academici van arbeiderskomaf lang een gevoel houden ‘er niet bij te horen’. Studiegenoten en collega’s begrijpen hun achtergrond niet ...

Niets dat iedereen met enig gezond verstand of enige ervaring allang had kunnen weten - het is nu alleen officieel onderzocht.
    Niet dat er conclusies uit worden getrokken, want in het kader van de zoveelste ronde bezuinigingen gaat nu de studiebeurs worden afgeschaft:
  Matthys beziet het debat over afschaffing van de studiebeurs met argusogen. Formeel gezien zijn de studiekansen misschien verruimd, zegt Matthys. ‘Maar uit recente CBS-cijfers blijkt dat nog altijd slechts tien procent van de kinderen uit lagere sociale milieus doorstoot. De culturele kloof is nog niet verdwenen. En zonder beurs verklein je de kansen van deze groep nog meer.’
    Zelf kon Matthys in de jaren zeventig juist dankzij een beurs studeren. ‘Daar kon je destijds volledig van rondkomen.’

Een aanvullende bevestiging (de Volkskrant, 14-04-2010, ingezonden brief van Ron Berghmans (Maastricht)):
  Arbeiderskind

Uit het proefschrift van bestuurswetenschapper Mick Matthys blijkt dat academici uit arbeidersgezinnen moeilijker carrière maken (Binnenland, 13 april). .... Ik ben gepromoveerd academicus en als medisch ethicus werkzaam aan een universiteit. Matthys concludeert onder meer dat veel academici van arbeiderskomaf lang een gevoel houden `er niet bij te horen`.
    Dit deed mij denken aan een ervaring die ik onlangs had met een collega die als arts en hoogleraar verbonden is aan de medische faculteit. Deze collega - afkomstig uit een geslacht van artsen en dus niet van arbeiderskomaf - verwees in een gesprek naar een artikel in NRC Handelsblad. Toen ik zei dat ik dat niet gelezen had omdat ik geabonneerd ben op de Volkskrant flapte hij er onmiddellijk uit: `O, ben je er zo eentje!` Matthys vond dat vooral in de medische en de juridische wereld de impliciete boodschap is: `Als je de codes van ons wereldje niet kent, dan hoor je er niet.`
    De verzuchting van mijn collega kan ik niet anders zien dan als een expliciete bevestiging van deze impliciete boodschap.

De medische wereld is gekend voor dit soort vormen van inteelt.
    Het is tevens verbonden met allerlei vormen van disfunctioneren, van onkunde tot machtsmisbruik.

Nog een categorie - uit een artikel dat gaat over de gevolgen van het afschaffen van de basisbeurs (de Volkskrant, 28-05-2010, door Monique Samuel, student politicologie Universiteit Leiden
  Ambitie is ballast voor de student

...    Na een driejarige bachelor politicologie, ben ik uitverkoren een speciale tweejarige postinitiële master aan de Universiteit van Leiden te volgen. Deze studie kan mij klaarstomen voor de wondere wereld der diplomatie en internationale betrekkingen, en het is dan ook mijn droom en mijn verlangen deze studie te volgen. Voor studiefinanciering kom ik echter niet meer in aanmerking. ...  Ook een lening is niet toereikend, de Dienst Uitvoering Onderwijs (voormalig IB-Groep) kent slechts beperkte leenmogelijkheden ...
    Ondanks de hoge kosten en de problemen met de financiering, wil ik deze master echter hoe dan ook volgen. Zelfs een studieschuld van 30 duizend vrees ik niet. Maar waar haal ik het geld vandaan als DUO mij niet laat lenen? De studentendecaan adviseerde me maar voorzichtig me bij mijn financiële situatie neer te leggen en een gewone master te gaan doen. ‘Zulke studies zijn niet bedoeld voor mensen zoals jij en ik’, mompelde hij zacht.    ...

Dat soort baantjes zijn gereserveerd voor de kindertjes uit de fine fleur van Nederland - de kindertjes van de mensen die in het blauwe en het rode boekje staan .
    In hetzelfde artikel staat nog een zaak gesignaleerd:
  De zo geprezen bachelor-masterstructuur is versoberd ingevoerd. Een bachelor duurt hier geen vier jaar maar drie, en een master geen twee jaar maar een. De gangbare gedachte lijkt: waarom zou je meer doen als je minder kunt? Dat studenten vroeger zes jaar studeerden voor hun doctorandustitel lijkt niet relevant. Het doel (kostenbesparing) rechtvaardigt alle middelen. Hierdoor wordt onderwijs steeds meer een fenomeen van de elite. De notaris betaalt voor de tweede mastergraad van de notaris.  
    De populariteit van university colleges toont eenzelfde fenomeen: peperduur onderwijs voor het kroost van de elite. Voor getalenteerde jongeren met een achterstandspositie is echter geen plaats, zij gaan maar naar de reguliere universiteit die kampt met bezuinigingen, docententekort, overvolle collegezalen en veel te weinig contacturen.  

Het oude liedje.

Volgende hinderpaal: demografie en andere omstandigheden (Quest, april 2009, door Rik Kuiper):
  Vaarwel, Amerikaanse droom

Succesvolle mensen hoeven zich niet op de borst te kloppen, schrijft Malcolm Gladwell in zijn nieuwste boek 'Uitblinkers'. Ze hebben hun prestaties grotendeels te danken aan de omstandigheden


'In de autobiografieën die elk jaar worden gepubliceerd door miljardairs, ondernemers, popsterren en beroemdheden, is de verhaallijn altijd hetzelfde', schrijft bestsellerauteur Malcolm Gladwell in zijn boek Uitblinkers. 'Onze held is geboren in bescheiden omstandigheden en vecht zich dankzij eigen doorzettingsvermogen en talent een weg naar grootheid.' Het zijn mooie verhalen, maar volgens Gladwell is de anatomie van succes ingewikkelder. 'Laat een ding duidelijk zijn', vertelt hij tijdens een gesprek in Café de Zwart aan de Spuistraat in Amsterdam. 'De selfmade man bestaat niet.'

Je prikt de Amerikaanse droom door, het idee dat iedere krantenjongen miljardair kan worden. Waarom?
'Journalisten moeten mythes doorprikken. De Amerikaanse droom biedt mensen valse hoop.'

Leg uit.
'Veel mensen hebben het idee dat we in een meritocratie leven: een maatschappij waarin iedereen de positie bekleedt die hij verdient. Maar dat is erg naïef. De manier waarop wetenschappers praten over succes is heel anders dan hoe het grote publiek dat doet. Uit onderzoeken blijkt dat niet iedereen gelijke kansen heeft om succesvol te worden.'

Noem eens een voorbeeld.
'Neem het ijshockey. Wie bereikt daar de top? Je zou zeggen: kijk hoe veel talent een kind heeft, en je kunt het voorspellen. Maar dat is niet zoo Als je de selectie van de grote ijshockeyteams in Canada bekijkt, zie je iets bijzonders. Een onevenredig groot deel van de spelers is in januari of februari geboren. Kinderen die geboren zijn in december halen aanzienlijk minder vaak de top. In welke maand je ter wereld komt, bepaalt dus je kans op succes.'

Hoe komt dat?
'Kinderen die geboren zijn in hetzelfde kalenderjaar, worden in Canada bij elkaar in een leeftijdscategorie geplaatst. Een kind dat in januari zijn verjaardag viert, is dus bijna een jaar ouder dan zijn teamgenoot die in december jarig is. En de kans is groot dat het oudere kind fysiek sterker is, waardoor hij meer kans heeft om te behoren tot de besten van het team. Daardoor wordt hij eerder gevraagd voor extra trainingen en hij wordt eerder geselecteerd voor regionale of nationale selecties. En zo worden de verschillen met het verstrijken van de tijd alleen maar groter. Bij andere sporten zie je dit effect ook.'   ...

Tussenstuk:
Het kan: hoog IQ, slechte baan

Liefst 250.000 scholieren van basisscholen en middelbare scholen testte psycholoog Lewis Terman in 1921. Daaruit selecteerde hij bijna 1500 kinderen met een IQ tussen de 140 en 200. Deze bijzonder slimme kinderen, die als de 'Termites' bekend werden, bleef hij jarenlang volgen. Hij was ervan overtuigd dat deze groep de toekomstige leiders van wetenschap, politiek en kunst zou voortbrengen. Toen de genieën van Terman volwassen waren, bleek dat een aantal het ver had geschopt. Maar nationale bekendheid hadden ze niet verworven. En Nobelprijzen evenmin. Terman was teleurgesteld. Had hij soms iets over het hoofd gezien? Om dat te achterhalen, verdeelde hij zijn Termites in 3 groepen: zij die het ver geschopt hadden, zij die het redelijk gedaan hadden en zij die het minst ver gekomen waren. Uiteindelijk zag Terman maar een verschil: hun familie. De succesvolle genieën kwamen overwegend uit gezinnen uit de middenklasse of hoger. De 'mislukte' genieën kwamen uit slechte buurten en hadden laagopgeleide ouders. Blijkbaar is intelligentie alleen niet voldoende, concludeerde Terman. De omgeving waarin een kind opgroeit is een minstens zo belangrijke voorwaarde voor succes.

Dit soort onderzoeken laat niets aan duidelijkheid te wensen over: toeval en sociale klasse bepalen een groot deel van wie succesvol wordt. je moet wel enige talenten hebben, maar er zijn tallozen met meer talenten die door andere factoren niet dezelfde kansen krijgen, en het laatste onderzoek laat duidelijk zien wat iedereen eigenlijk ook wel weet: de andere hoofdfactor is afkomst - sociale klasse.
     Later kwam een ander populair-wetenschappelijk blad met een wat uitgebreider artikel hierover - eerste de non-meritocratische aspecten van succes (KIJK, nr. 5-2010, door Jop de Vrieze):
  De ultieme succesformule

Waarom wordt de ene persoon wel succesvol en de andere niet? Hebben uitblinkers bepaalde talenten die hen een voorsprong geven  op de rest? Of spelen andere factoren een doorslaggevende rol? KIJK zoekt het uit en voorspelt en passant wie straks de verkiezingen wint.
...
De gunfactor
...   Ook erg belangrijk bij die gunfactor is zichtbaarheid. Robert B. Cialdini, emeritus hoogleraar Marketing aan de Universiteit van Arizona, deed hier veel onderzoek naar. Iemand met een meer uitgesproken karakter maakt meer kans op succes, zelfs al is een minder uitgesproken persoon soms inhoudelijk beter. Hij toonde aan dat het dragen van een labjas al autoriteit kan uitstralen, en zo je succes een boost kan geven. En wie er ook daadwerkelijk in slaagt een persoonlijkheid uit te stralen, blijft nog makkelijker hangen in het geheugen van mensen.
   Een belangrijke factor die succes op verschillende niveaus beïnvloedt, is aantrekkelijkheid. Hiernaar deed Daniel Hamermesh, hoogleraar aan de Universiteit van Texas en de Universiteit Maastricht, uitgebreid onderzoek.
    Wat maakt dat iemand aantrekkelijk wordt gevonden? De belangrijkste factor hiervoor is de symmetrie van het gezicht. Verder is schoonheid cultureel bepaald. Over het algemeen gelden bij mannen eigenschappen die staan voor een hoog testosteron als aantrekkelijk:
stevige wenkbrauwen, brede kaaklijn, baardgroei, brede schouders, smalle taille en heupen, gespierde bouw. Bij vrouwen wordt een hoge heup-tailleratio genoemd, ...
    Mooie mensen hebben domweg meer succes. Populairwetenschappelijke media reppen naar aanleiding van Hamermesh' studies wel over de beauty premium. Maar nog groter is volgens Hamermesh de ugliness penalty. Knappe mensen verdienen bijvoorbeeld ruim 5 procent meer dan mensen met een gewoon uiterlijk, maar mensen die als lelijk worden beschouwd, verdienen maar liefst 10 procent minder dan gewone mensen. Het grootst zijn die effecten in de Verenigde Staten en Engeland, maar ze treden overal op. In een inmiddels klassieke studie liet Hamermesh interviewers van alles vragen aan vrijwilligers, en de aantrekkelijkheid van hun geïnterviewde na afloop beoordelen op een schaal van 1 tot 5. De knappere mensen verdienden meer en hadden meer succes. Zelfs gecorrigeerd voor beroepen waarbij uiterlijk een belangrijke rol speelt, zoals fotomodel of televisiepresentator, blijft het uiterlijk van belang. "Mooie mensen wordt meer gegund, meer vergeven, en er wordt meer voor hen gedaan."

De jongste of de oudste
...  Ad Dudink, ontwikkelingspsycholoog aan de Universiteit van Amsterdam. Hij werd bekend dankzij zijn onderzoek naar het verband tussen succes en de geboortemaand. Succesvolle mensen zijn vaak in dezelfde maanden geboren, en dat is volgens Dudink niet toevallig. Zijn Canadese collega Roger Barnsley ontdekte in de jaren tachtig tijdens een ijshockeywedstrijd dat alle spelers op de teamlijst in het eerste kwartaal van het jaar geboren waren. Uit verder onderzoek bleek dat 40 procent van de Canadese elitespelers in januari, februari en maart geboren was, en maar 10 procent in de maanden oktober, november en december. Bij vrijwel alle andere competitiesporten waren er vergelijkbare patronen zichtbaar. ...
    Ook op school is de geboortemaand van invloed, ontdekte Dudink: "Dat kan twee kanten op gaan. Kinderen uit oktober en november hebben een voorsprong, omdat ze de oudste van de klas zijn. Maar andersom blijkt het ook voordelig om een vroege leerling te zijn, een zomerkind [zie kader 'De geboortedatum van Branson' - red.]." Elk geval moet je apart bekijken, stelt Dudink, maar voor hem staat vast dat de geboortemaand van invloed is op het verloop van de ontwikkeling van een persoon, en dus op het wel of niet behalen van succes. "Kinderen die in de voor hun situatie gunstige maanden worden geboren, hebben mazzel, maar de rest wordt benadeeld. Geen talent, wordt dan gezegd, terwijl ze gemiddeld genomen dezelfde capaciteiten hebben."

Beginnersgeluk
... De Amerikaanse wetenschapsjournalist Malcolm Gladwell beschrijft in zijn boek Uitblinkers waarom kinderen uit goede milieus het beter doen dan die uit achterstandswijken. Niet omdat ze slimmer zijn, maar omdat ze meer worden uitgedaagd. Op Amerikaanse scholen blijkt het niveau tussen de twee milieus namelijk vlak voor de zomervakantie het kleinst, en na de zomervakantie het grootst. De verklaring: in de zomer spelen achterstandskinderen gewoon op straat of op de Wii, terwijl kinderen van ambitieuze ouders - weliswaar op speelse wijze - doorleren; door museabezoeken en educatief verantwoorde televisieprogramma's.

Tussenstukken:
De lengte van Lincoln
Lange mensen zijn succesvoller. Dit is de conclusie uit meerdere onderzoeken, waaronder een uit 2006 van wetenschappers aan Princeton. Zij presenteren de voor de hand liggende verklaring dat langere mensen een natuurlijk overwicht hebben en als leider worden gezien, en zich daardoor ook vaker zo gaan gedragen, waardoor ze er weer beter in worden. Daarnaast werd er zelfs een correlatie gevonden voor hogere intelligentie en lengte, maar een oorzaak-gevolgverband is nog niet gelegd. De invloed van lengte in de politiek is een hot item, en de Amerikaanse presidenten zijn hier een goed voorbeeld van. Bijna elke president uit de geschiedenis van de VS was langer dan de gemiddelde Amerikaanse man, en de langste presidenten waren vaak de meest succesvol\e: Lincoln (1,95 meter), Jefferson (1,88 meter), Washington, Roosevelt, en Clinton (1,87 meter).

De achternaam van Halsema
De beginletter van je achternaam beïnvloedt welke producten je koopt, wat voor beroep je kiest en met wie je trouwt (zie ook pagina 76). Maar als de begin letter van je achternaam vooraan in het alfabet zit, ben je ook nog eens succesvoller. Wetenschappers denken dat dit onder andere komt door hoe het alfabet op school beïnvloedt wie er de beurt krijgt en wie vooraan zit - en dus beter op kan letten. Dat dit in Nederland ook werkt, zie je aan de achternamen van Tweede Kamerleden en ministers. Er zitten in het eerste deel van het alfabet (A-I) per letter beduidend meer mensen in de Tweede Kamer (7,33) dan in het laatste deel (S-Z) (6). In het middenstuk U-R) zijn het er 6,5.

Er worden ook aspecten behandeld die je wel meritocratisch kan noemen:
  Stralend stapt het zevenjarige meisje van het voor de gelegenheid opgebouwde podium af. Zojuist heeft ze haar eerste vioolconcert gegeven, voor familie en vrienden. De kleine ster wordt overladen met complimenten; de paar valse noten worden haar vergeven. ...
    De leeftijdgenootjes van het meisje kijken bewonderend, maar ook wat meewarig naar haar. Konden zij maar iets zo goed. Maar zij hebben geen talent. Tenminste, dat heeft nooit iemand tegen hen gezegd ...

Waarop de onderzoeker geciteerd wordt met:
  Dit meisje is gezegend met een bijzondere gave waar anderen alleen van kunnen dromen. Niet dat die anderen over geen enkel talent beschikken, zij hadden alleen niet het geluk dat zij - of hun ouders - het ontdekten. In elk geval een psycholoog is het met deze analyse roerend oneens. Anders Ericsson bestudeert aan de Florida State University al jaren uitblinkers in allerlei vakgebieden en trekt een harde conclusie: alles draait om oefening. Deliberate practice is de term die hij in 1993 lanceerde; toegewijde oefening. Wat blijkt uit zijn onderzoeken? De meest succesvolle schakers, musici, sporters en andere uitblinkers zijn vrijwel zonder uitzondering ook de individuen die in hun 'talent' de meeste tijd hebben gestoken. "Voor aangeboren talent is geen bewijs," zegt Ericsson, "voor subjectief talent wel. Ouders hebben oog voor de talenten van hun kinderen. Maar die blik is in eerste instantie vaak wishful thinking." Natuurlijk is het meisje uit het voorbeeld wel beter dan de rest. Maar talent is niet wat het verschil maakt, betoogt Ericsson. Door haar omgeving en opvoeding is ze gestimuleerd om viool te gaan spelen, en door te oefenen kan ze wat ze nu kan. Vit alle vakgebieden die Ericsson bestudeerde, kon hij een algemene regel destilleren: om de absolute top te halen, moet een uitblinker gemiddeld 10.000 uur hebben besteed aan datgene waar hij goed in is.

Waarin dus meerdere zaken door elkaar worden gehaald. Dat iedereen datzelfde talent heeft voor vioolspelen, is patent-onzin. Die overige kinderen kunnen gestimuleerd worden bij het leven een oefenen tot ze paars zien, het niveau van de natuurlijke talent halen slechts in beperkte mate en meestal niet. Voor aangeboren talent is een stortvloed van bewijs. Kijk maar naar deze passage:
  Spelen fysieke factoren dan echt geen rol bij succes? Natuurlijk wel. De natuur stelt de grenzen en bepaalt de mogelijkheden. Iemand die lang is, maakt meer kans op een plekje in het nationaal basketbalteam. Iemand met korte vingers zal nooit een pianovirtuoos worden. En iemand zonder enig taalgevoel zal nooit de Nobelprijs voor de literatuur winnen.

Lengte is voor een basketballer natuurlijk net zozeer een talent als iets als een goede hand-oog-coördinatie - zie ook hier uitleg of detail .
    Maar voor twee personen met ongeveer hetzelfde talent, hoog of laag, geldt natuurlijk weer wel dat de mate van stimulans en toewijding het onderlinge eindniveau bepaalt. Waarbij het zo  lijkt te zijn dat de verschillen groter worden naarmate beider talenten groter is:
  Vittorio Busato is psycholoog en publicist, en schreef samen met zijn collega Frenk van Harreveld Het geheim van de uitblinker. In dit boek voelen ze achttien Nederlandse uitblinkers aan de tand, ...
    Op basis van de interviews en de wetenschappelijke literatuur stelden Busato en Van Harreveld een lijst op met ingrediënten die kenmerkend zijn voor uitblinkers. "Wat ik bij iedereen terugzag, was een sterke interne motivatie. Uitblinkers willen steeds van zichzelf winnen, ze zijn nooit klaar." Faalstrijd noemt Busato dit fenomeen. Het is het tegenovergestelde van faalangst: je niet neerleggen bij het feit dat je iets niet kunt, en die ontevredenheid vervolgens omzetten in daden.
    Zeker zo interessant bij het ontrafelen van uitblinkersgeheimen, zijn volgens Busato beloftes die het uiteindelijk niet halen. "De jeugdopleiding van Ajax zit vol met spelers die oogstrelend voetbal spelen, en toch haalt maar een heel klein deel van deze jongens de absolute top. Tegelijk zie je dat iemand als Dirk Kuijt, die het veel minder van zijn techniek moet hebben, het wel tot Liverpool en het Nederlands elftal schopt. Die heeft zijn eigen kwaliteiten ontwikkeld en die gekoppeld aan een ijzersterke mentaliteit."

Waarbij het geval van Dirk Kuijt geen uitzondering is op de regel, omdat het talent voor voetballen niet alleen bestaat uit technische balvaardigheid - dit in tegenstelling tot vioolspelen, waarvoor dat veel meer geldt. Het grote verschil tussen die twee is dit: vioolspelen is puur individueel, en voetballen is een teamsport.
    Maar op zich kan mentaliteit een belangrijke factor zijn:
  Is dat dan wat het verschil maakt? Zoiets eenvoudigs als 'de wil'? Er spelen in elk geval meer factoren een rol, geeft ook Ericsson toe. "Het energieniveau dat iemand heeft bijvoorbeeld, en de bereidheid om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Een couch potatoe zal nooit succesvol worden."
    ... En dat draait om toewijding, om passie, om discipline. Kortom: om gedrevenheid. Maar waar komt die gedrevenheid vandaan?

    Waarmee je naast de volkomen willekeurige zaken als lengte, geboortedatum en dergelijke twee zaken overhoudt die je als direct relevant kan bestempelen voor succes: talent en diverse vormen van inzet.

Nu een bericht uit een wereld waarvan je zou denken dat het een pure meritocratie is (Leids universiteitsblad Mare, 26-03-2009, column door David van Bodegom, promovendus ouderengeneeskunde in het Leids Universitair Medisch Centrum
  Universiteit voor mussen

Vanochtend kreeg ik een brief van de Rector Magnificus. ...
    ... ik val ook niet om van bewondering voor elke professor. Toch zijn er wel degelijk enkele hoogleraren die ik bewonder. Eén daarvan wordt nu ontslagen. Nauw als de Alma Mater mij aan het hart gaat, meende ik me daarmee te moeten bemoeien en stuurde een bezwaarschrift naar het College van bestuur.
    Het antwoord van de Rector was kort en duidelijk. Er moest bezuinigd worden. Het ontslag drukte de kosten en dus was het ontslag een goede beslissing. De brief sloot af met de hoop dat ze meer inzicht had gegeven in de achtergronden die tot het moeilijke besluit hadden geleid. Helaas begreep ik na het lezen nog steeds niet waarom juist de bewonderde hoogleraar moest vertrekken als er zoveel andere hoogleraren zijn.
    Iedere student die één semester op de universiteit studeert, weet feilloos wie de goede en wie de matige wetenschappers zijn. Ook is het niet moeilijk om aan te geven wie inspirerend les geeft en wie niet. Voor deze hoogleraar beschrijvende taalwetenschap kwamen promovendi uit de hele wereld naar Leiden, terwijl voor andere hoogleraren de Leidse student niet eens zijn bed uit komt. Waarom kan een commissie dan niet de matige hoogleraren ontslaan? Politiek. Hier hebben andere belangen meegewogen.
    Geesteswetenschappen moest een selectie maken. Maar hoe doe je dat? In de natuur worden de hele tijd selecties gemaakt. Sommige individuen passen goed in hun omgeving en blijven bestaan, andere niet. Zo zou het op de Universiteit ook moeten gaan. Maar, net als in de natuur, werkt ook op de academie de kracht van het grote getal. Wie zelf niet sterk is, verenigt zich in een kudde. De kleine opleidingen zijn de dupe geworden van de bezuinigingen. De biodiversiteit aan de universiteit staat ernstig onder druk. Kleine talenstudies staan voor de keuze eenvoudigweg te verdwijnen of zich aan te sluiten bij een kudde. Het is onderdeel worden van Geschiedenis of tot geschiedenis verworden.
    Bij Geesteswetenschappen is absoluut verkeerd beleid gevoerd. Onderwijs werd boven onderzoek gesteld. Geniale wetenschappers moesten plaatsmaken voor vlotte docenten. Het doet mij denken aan een natuurbeschermer die de mussen gaat bijvoederen en de wielewaal laat uitsterven. Om te voorkomen dat dit absurde natuurbeleid bekend wordt, zijn alle evolutiebiologen overigens ook meteen ontslagen. Dit was ook een afdeling die op het hoogste niveau onderzoek deed. Het wetenschappelijk tijdschrift Nature, toch ook niet de minste, weidde zelfs nog een artikel aan hun uitgestorven vakgenoten in Leiden.
    Beste Rector, grote roerganger, welke koers vaart de universiteit? De biodiversiteit is bedreigd. Straks is er alleen nog plaats voor mussen op de academie. ...

En hoe komt dat nu? Dat komt omdat de universiteit tegenwoordig niet meer bestuurd wordt door wetenschappers, of mensen met een echte affiniteit met wetenschap, maar door mensen die van besturen hun vak hebben gemaakt: mensen uit het bedrijfsleven uitleg of detail . Zo is de voorzitter van de Raad van Toezicht van de Universiteit Leiden de "zeer geleerde" Morris Tabaksblat, voormalig topman van Unilever en houder van vele andere functie in deze maatschappelijke sector. Een van zijn weldaden voor de UL was het parachuteren als rector van een vriend uit de financiële wereld, toen deze door wanfunctioneren elders dringend verlegen zat om een baantje - uitgebreid over deze zaak elders, in het kader van het artikel: Houding van de top, deel V, netwerken uitleg of detail .
    En wat dit voorbeeld ook laat zien als een andere wetmatigheid: niettegenstaande de schijn, is het "netwerken" niet een wat minder goede manier om aan goede mensen te komen, maar een zaak die altijd gepaard gaat met sterk verval van professionele normen en ook corruptie. Voor een kleiner voorbeeld van de gevolgen van slecht bestuur uit Leiden, zie hier uitleg of detail .

De werkelijkheid is weer een behoorlijk tijd uit het nieuws gehouden door de dominantie van de neoliberalen, maar de enige die zich daar in de Volkskrant minder van aantrekt, laat het weer eens een keer optekenen (de Volkskrant, 11-03-2014, rubriek De kwestie, door Peter de Waard):
  Zit rijkdom en succes in de naam?

Tussentitel: Rijkdom is nog altijd het best te verkrijgen door vererving

Wie op het Gooise matras zetelt, in de Grachtengordel vertoeft of in de villawijken van Bloemendaal en Wassenaar woont, weet het al. Niet talent, prestaties of inzet maar ouders (of een partner) met de juiste naam is de gemakkelijkste weg naar rijkdom. Ook na tweeduizend jaar draait alles om afkomst.
    De renaissance noch de Franse Revolutie, de Russische Revolutie, het liberalisme, het socialisme of welke -isme dan ook is erin geslaagd in de 21ste eeuw een egalitaire samenleving te creëren.    ...

Ook De Waard liegt hier: de Russische revolutie is daar wel degelijk in geslaagd. Natuurlijk niet helemaal, maar heel ver vergeleken met de rest.
  De Franse econoom Thomas Piketty schetst in de vandaag te verschijnen Engelstalige editie van het boek 'Kapitalisme in de 21ste eeuw' een beeld van de samenleving waarin rijkdom en succes nog altijd worden bepaald door geboorte. Dit is in zijn ogen een van de grote oorzaken van de toenemende inkomensongelijkheid in de wereld. En sinds de crisis is dat proces zelfs versneld.    ...
    Piketty noemt de concentratie van rijkdom een natuurwet van het kapitalisme. In zijn onderzoek baseert hij zich op data vanaf het jaar nul. Daaruit blijkt dat de rijkdom van een kleine groep sneller groeit dan de gemiddelde welvaart. In de loop van de eeuwen is de waarde van grond, vastgoed en aandelen met 5 procent per jaar gestegen. Het bbp nam in die hele periode met gemiddeld 1,5 procent toe.

Dit is op deze website al beschreven, onder de noemer "groeiwetten" - dit is gewoon het gevolg van de vrije oftewel exponentiële groei. Die dus maar op één manier te stoppen is:
  De enige uitzondering in die tweeduizend jaar was de periode tussen 1930 en 1980, toen door hoge successierechten en progressieve belastingen - tot 90 procent - korte tijd welvaart werd verdeeld.

En dus onmiddellijk weer begon toen de teugels weden gevierd:
  Maar in de jaren tachtig werden de belastingen wereldwijd verlaagd, blijkt ook uit de cijfers. In de 19de eeuw werd gemiddeld 20 tot 25 procent van het bezit door vererving verkregen, in de jaren tussen 1930 en 1980 was dat 5 procent en nu is het weer 15 procent.

Met als resultaat:
  In 1910 verdiende de rijkste 1 procent 18 procent van al het geld. In 1980 was gedaald tot 8 procent en nu haalt de rijkste 1 procent weer 18 procent binnen.

En met dus als les:
  Piketty zou dat willen corrigeren door de inkomstenbelasting voor topinkomens weer naar 80 procent te brengen en een vermogensbelasting van 10 procent in te voeren. En vooral moet de erfbelasting worden verhoogd.

Maar dat gaat alleen gebeuren ...
  Voorlopig krijgt Piketty hiervoor hooguit bij een trotskistische cel de handen op elkaar.

Als het volk een aantal rijke lieden aan de lantarenpalen heeft gehangen. À la Frankrijk eind 18de eeuw.


Naar Meritocratie , of site home .

25 mrt.2009